New Material Award 2009–2018 
New Material Award 2009-2018

Inleiding
Gert Staal

Nu besloten is de New Material Award niet langer uit te reiken, loont het de moeite de ontstaansgeschiedenis van de prijs in herinnering te roepen. Tussen 2014 en de finale editie in 2018 hebben de dragende partijen
– Fonds Kwadraat, Stichting DOEN en Het Nieuwe Instituut – driemaal een winnaar kunnen bekronen en daarnaast telkens een fellowship aangeboden aan een veelbelovend project dat om nadere uitwerking vroeg. Om werkelijk nieuwe materialen ging het in deze gevallen niet, en dat is niet vreemd gezien de uitzonderlijkheid van fundamentele materiaalvernieuwing. In de omschrijving van de prijs is de nadruk dan ook niet zozeer bij de daadwerkelijke ontwikkeling van materialen gelegd, maar eerder bij het vernieuwende gebruik daarvan. De New Material Award, aldus de organisatoren,
‘daagt beeldend kunstenaars, vormgevers, modeontwerpers en architecten uit om nieuwe materialen en innovatieve technieken toe te passen. De ontwerpen die zo ontstaan zullen bijdragen aan een betere en duurzame samenleving.’

In deze omschrijving klinkt enerzijds de oorsprong van de stimuleringsprijs door, terwijl in de bewoording ook de specifieke belangen van de drie deelnemende partners goed herkenbaar zijn. Vanuit Stichting DOEN was de ecologische en maatschappelijke duurzaamheidsagenda een doorslaggevende component. Het Nieuwe Instituut kon met de prijs een verbinding leggen naar een gemeenschap van makers en onderzoekers die door middel van ontwerp een sociale vernieuwing initiëren of ondersteunen. En voor Fonds Kwadraat – vijftig jaar geleden gestart als de Stichting Materiaalfonds – bood de coalitie de mogelijkheid om de sinds 1996 uitgereikte Materiaalfonds Prijs in een nieuwe gedaante te continueren. Ontwerper Claudy Jongstra was destijds de eerste winnaar geweest van de Materiaalfonds Prijs. Vanaf 2009 ging de stichting samenwerken met DOEN en werd de prijs omgedoopt tot DOEN | Materiaalprijs, alvorens vijf jaar later Het Nieuwe Instituut als medeorganisator toetrad en de derde incarnatie een feit werd.

Nog voordat de eerste editie van de New Material Award van start ging, lag er dus al een stevig fundament en waren er respectabele winnaars bekroond als Bertjan Pot, Studio Maarten Kolk & Guus Kusters en Marjan van Aubel. De inhoudelijke focus veranderde met het toetreden van Het Nieuwe Instituut nauwelijks. Wel kreeg de prijs een bredere exposure, onder meer door middel van de tentoonstellingen van de genomineerde projecten in Nederland en Milaan. En de vervanging van de oorspronkelijke aanmoedigingsprijs door een fellowship voegde een nieuwe dimensie toe. De fellow kon gedurende een half jaar gebruik maken van de faciliteiten en het netwerk van het instituut om een veelbelovend project met mogelijke belanghebbenden verder te ontwikkelen en te delen.

De New Material Award bleek goed aan te sluiten bij de internationaal groeiende belangstelling voor een ontwerperschap dat fundamentele vragen wil stellen bij de ongelimiteerde consumptie van producten en grondstoffen. En daarmee expliciet ook de rol van het vakgebied zelf aan een kritische evaluatie onderwerpt. Ontwerp heeft zich immers in belangrijke mate medeplichtig gemaakt aan de introductie en instandhouding van een industrieel complex dat de planeet uitput, sociale ongelijkheid creëert en de kwaliteit van (samen)leven voornamelijk wenst te definiëren als een kwestie van marktvraag en marktaanbod. In de eerste jaren spraken de organisatoren van de prijs nog van een ‘creatieve voorhoede’, maar al snel werd de herbezinning op het vak en zijn instrumentarium steeds breder gedeeld.

Er was een aspect van het ontwerpdomein in beeld gekomen dat voorheen amper tot de kerntaken van de ontwerper werd gerekend: het ontwikkelen en beproeven van nieuwe halffabricaten, of het toepassen van bestaande materialen en halffabricaten in producten waar ze tot dan toe niet mee werden geassocieerd. Ontwerpers wilden zich rekenschap geven van de fundamentele vragen rond het ontwerp en de ontwikkeling van nieuwe producten. Welke verantwoordelijkheid wil ik nemen? Is een volgend product echt nodig? Zijn grondstofwinning, productiemethoden, toepassing, levensduur en de uiteindelijke afvalverwerking onderdeel van een cyclisch proces? En welke rol kan mijn werk in de samenleving spelen? Natuurlijk stelden eerdere generaties soortgelijke vragen. Maar het verschil met vandaag ligt ongetwijfeld in het breed gedeelde besef van urgentie.

Wat ten tijde van de Club van Rome nog als de obsessie van enkele nieuwlichters gold, is in de actuele ontwerpwereld – en ver daarbuiten – inmiddels een onontkoombaar uitgangspunt. We kunnen ons geen lukrake uitputting van natuurlijke reserves meer permitteren. Uitgerekend het veruit succesvolste New Material van de twintigste eeuw heeft een aanslag gepleegd op de beschikbare aardolievoorraden en is bovendien de bron gebleken van een catastrofaal spoor van vervuiling. Plastics voorzagen in de materiële basis van de wegwerpmaatschappij. En ondanks hun soms unieke materiaaleigenschappen zijn ze toch vooral het symbool geworden van een dolgedraaide consumptiecultuur. De huidige ontwikkeling van
composietmaterialen bijvoorbeeld, borduurt voor een belangrijk deel voort op de kennis die binnen de plasticindustrie is ontwikkeld. Het valt slechts te
hopen dat de resultaten een minder desastreuze impact op het milieu zullen hebben.

Sinds 2014 heeft de New Material Award projecten aan het licht gebracht waarin het afval van de zware metaalindustrie tot grondstof voor nieuwe producten werd omgevormd. Het fijnstof dat dankzij het autoverkeer als een kleverige regen over de stad neerdaalt, kon als ingrediënt voor het keramisch proces worden ingezet. En restpartijen uit de hoogwaardige textielindustrie bleken een nieuwe gedaante en functie te kunnen krijgen wanneer ze op een intelligente wijze – en bijna onherkenbaar – in tapijten werden verwerkt. Vaak richtte het materiaalonderzoek zich zo op het veronachtzaamde, ongewenste en meestal onzichtbaar gemaakte restproduct: de ontwerpers, architecten
en kunstenaars begonnen industriële stortplaatsen te analyseren, doken in verbrandingsovens of ze ontdekten een nieuw composietmateriaal dat gemaakt werd met restanten uit de mijnbouw en de winning van marmer.

Daarnaast waren er talloze projecten waarin juist de natuur leidend was. Bijvoorbeeld hoe er in de natuur telkens nieuwe mineralen blijken te worden gevormd als onbedoeld gevolg van menselijk ingrijpen in natuurlijke situaties. Dat inspireerde een project waarin werd onderzocht wat kan er gebeuren wanneer we metalen in aanraking brengen met zoiets alledaags als alledaagse schoonmaakmiddelen? Een ander boog zich over de oogst van bloembladen uit de tulpenkwekerij waar alleen de tulpenbol als verkoopbaar product wordt gezien. Terwijl de bloemblaadjes zich uitstekend lenen als natuurlijk pigment in het maken van inkt. Of de mogelijkheid om zeewier in te zetten als grondstof bij de vervaardiging van biopolymeren. En wellicht de meest verontrustende variant van deze herontdekking van organische ‘materialen’: het gebruik van koeienbloed uit de slachthuizen als basis ingrediënt voor biomateriaal.

Tot slot waren er de projecten die eerder naar vernieuwende productiemethoden keken dan naar nieuwe materialen. Van het gieten van glas voor de productie oersterke bouwkundige elementen tot het inzetten van de 3D-printer bij het maken van opblaasbare halffabrikaten.

Door dergelijke projecten samen te brengen heeft de prijs aangetoond hoe breed – en soms praktisch onzichtbaar – de inzet van ontwerpers kan zijn. Hoe fundamentele veranderingsprocessen als het ware aan de keukentafel kunnen ontstaan en vaak met minimale middelen tot verbluffende resultaten leiden. Ze demonstreerden een essentiële kentering in de praktijk en de perceptie van het ontwerperschap, en ze lieten zien dat het denken over materiaal geleidelijk verschoof naar het denken over materialiteit en materie. Dat mag een spel met woorden lijken; het is het niet! Aan het woord materiaal ligt een premisse ten grondslag. Namelijk dat de natuur ten dienste zou staan van de mens en diens ontplooiing. Van marmergroeven en productiebossen tot ‘landfills’: ze zijn de uitkomsten van een antropocentrisch wereldbeeld waarbij de schaarste van ‘materialen’ nauwelijks implicaties lijkt te hebben voor ons besef van een ecologisch evenwicht, maar vooral betekenis heeft in termen van economische waarde, of het nu om ivoor of ebbenhout gaat.

Wie als ontwerper denkt in termen van materie, komt echter tot een ander waardesysteem zoals bijvoorbeeld de verschillende projecten rond het toepassen van een verondersteld minderwaardige materie zoals schimmels hebben getoond. Bij de ontwikkeling van nieuwe producten en processen zal altijd de vraag moeten worden gesteld hoe die van invloed zijn op het integrale natuurlijke en sociale evenwicht. Vanaf 2009 heeft de stimuleringsprijs precies dat gedaan: de New Material Award heeft deelnemers aangemoedigd hun perspectief op materie, natuur en samenleving nog radicaler vorm te geven. En vooral de laatste periode is het publiek gaandeweg meer bij deze zoektocht betrokken.

De toegenomen acceptatie van een inclusiever perspectief op de rol van de ontwerper – zowel in ecologisch- als maatschappelijk opzicht – heeft er paradoxaal genoeg voor gezorgd dat de noodzaak van een stimuleringsprijs minder evident is. Hoewel individuele ontwerpers natuurlijk onverminderd gebaat zijn bij het voortbestaan van onderscheidingen, is immers aan de primaire doelstelling voldaan. Het denken over materialen en hun toepassing heeft de beoogde stimulans gekregen en het is tijd de ambities nu in handen te leggen van andere partijen. Daarbij past echter een kanttekening. De verschillende edities van de New Material Award hebben naast vele hoopgevende projecten ook laten zien hoe weerbarstig de industriële praktijk nog altijd is. Vaak bepleitten projecten de relevantie van een wezenlijk ander perspectief, maar waren de ontwerpvoorstellen een te bescheiden factor in de context van grootschalige productieprocessen. Er zijn nog stappen te maken en cruciale allianties te smeden om hoog urgente thema’s als energietransitie en klimaatverandering werkelijk een centrale positie te geven in grondstofwinning, materiaalontwikkeling, productieprocessen en afvalverwerking. Een belangrijke
bemiddelende rol lijkt hier weggelegd voor instanties zoals de overheid en toonaangevende wetenschapsfinanciers als NWO.

Veel projecten die de afgelopen jaren voor de New Material Award zijn ingezonden, volgden de spreuk die de dierentuin van Amsterdam sieren: Natura Artis Magistra. Dat deden ze in beide betekenissen die dit motto in de loop van de geschiedenis heeft gehad: de natuur als leermeester van de kunsten, maar vooral ook de minder gebruikelijke betekenis van de natuur als meester over de cultuur. De menselijke beschaving kan op ieder moment door de kracht van de natuur op de proef worden gesteld. Pas wanneer we in onze ontwerpen en producten die beschaving gaan benaderen als onderdeel van een samenhangend natuurlijk evenwicht, zal de obsessie voor materiaal plaats hebben gemaakt voor het denken over materie.

Gert Staal